Vanavond kwam ik een egel tegen in het plantsoen. Een levende, moet ik erbij zeggen, want de de rijbaan van mijn straat is bijkans geplaveid met egellijkjes. Het exemplaar van vanavond bewoog zich in het gras tussen de gevallen bladeren. Ritselderitsel, scharreldescharrel, het was te schattig voor woorden. Ik stapte van mijn fiets om er even naar te kijken.
- Een egel, merkte een passante terecht op.
- Inderdaad, zei ik.
- Nuttige beestjes.
- Waarom zegt men dat altijd, ik vind ze vooral lief.
- Ze eten slakken.
- Noem je dat nuttig? ik heb nooit last van slakken.
- Ik wel, in mijn groentetuin.
- Oké vooruit, gaf ik toe, nuttig en lief.
We zwegen. Heel langzaam schoof onze egel op richting struiken. Wij keken hem na, zij waarderend, ik vertederd.
- Vind je ook niet dat ze er verraderlijk aaibaar uitzien? kon ik niet nalaten te vragen.
- Dat valt tegen hoor. Er zit allerlei ongedierte tussen de stekels.
- Werkelijk? Dat verschanst zich daar?
- Het raakt er verstrikt. Ik heb het een keer gezien, het wemelt er van de mijten en kleine insectjes.
- Dus het is niet zo hygiënisch om ze aaien?
- Ik zou het niet doen, nee.
1 opmerking:
Gebruik jij het woord 'bijkans' nu ook al?
Een reactie posten