Onze buren waren de hipste mensen van de straat. Als eerste hadden ze zowel binnens- als buitenshuis een zitkuil, ze gingen liefst twee keer per jaar op vakantie en zijn na een spectaculaire overspelaffaire, die de buurt maandenlang in haar ban heeft gehouden, gescheiden. De ware popsterallure ontleenden ze echter aan een klein stukje plastic: de Makropas.
Wij hadden een onwankelbare, eindeloos lange ladder waarvoor zelfs onbekende dorpsgenoten uit de Wielewaalstraat langskwamen als ze de windveer wilden schilderen, maar de Makropas, dat was buitencategorie.
De groothandel was een paradijs waar je de belangrijkste dingen van het leven voor een habbekrats kon kopen.
‘Uit Hengelo', zei mijn buurjongen altijd achteloos als hij op straat paradeerde met zijn nieuwe BMX, leren adidasbal of denim bodywarmer. Dan wisten we het wel: bij de Makro vandaan. Een makropas bezitten of miljonair zijn, veel verschil maakte het niet in de praktijk.
Op een dag, wij zaten aan het avondeten, zei mijn vader: 'Morgen ga ik met Gerrit mee naar Hengelo.’ Met onverholen trots keek hij de tafel rond. De vreugde die toen losbrak... mijn zus en ik trommelden met ons bestek op tafel, gaven elkaar high fives boven onze borden met macaroni en brulden in de euforische roes die alleen onbevangen consumentisme teweeg kan brengen al onze wensen door de ruimte.
De blijde verwachting waarin we de volgende dag verkeerden degradeerde elke bezigheid tot loos tijdverdrijf. Mijn zus en ik waren zonder overtuiging aan het stoepranden toen wij aan het eind van de middag eindelijk Gerrits station wagon de hoek om zagen rijden. Wij renden de auto tegemoet en speurden door de raampjes naar makkelijk waarneembare objecten als pingpongtafels en crossfietsen.
Als onstuimige honden belaagden we mijn vader nadat hij uit de auto was gestapt: ‘Heb je dit, heb je dat?' Hij antwoordde niet en begon gevolgd door onze gespannen blikken met Gerrit de kofferbak te ontladen.
Grote tonnen waspoeder kwamen tevoorschijn, gevolgd door industriĆ«le hoeveelheden rijst, houdbare melk en vooral wc-papier. ‘Koning, keizer, admiraal, schijten moeten ze allemaal’, zong hij vrolijk als hij weer een grootverpakking van de achterbank toverde. Al die kostbare laadruimte verdaan aan wc-papier, we konden er niet over uit. Gedesillusioneerd gingen we naar binnen.
Toen mijn vader klaar was met uitruimen kwam hij naar me toe.
‘En die is voor jou’, zei hij voldaan. Vanachter zijn rug haalde hij een doos met 25 rollen King pepermunt tevoorschijn. Ik pakte het aan, teleurgesteld, maar toch ook gefascineerd door de duizelingwekkende hoeveelheid snoep. Ik nam er een paar rollen uit en legde ze naast elkaar op mijn hand.
‘Och jee, is dat wel verstandig?’ riep mijn moeder en tegen mij: ’pas op dat je jezelf niet vergiftigt.’ Ze was ervan overtuigd -en god mag weten waar die overtuiging vandaan kwam- dat pepermunt een gevaarlijke dosis spiritus bevatte.
Binnen een maand was de doos op. Een jaar later kwam de tafeltennistafel, een crossfiets heb ik nooit gehad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten